Wilhelmina heeft tijdens de oorlog nooit gezegd: neem Joden in huis. Ze liet ze in de steek’

Gebruikersavatar
Punisher2021
Moderator
Moderator
Berichten: 799
Lid geworden op: 22 nov 2020 18:25

Wilhelmina heeft tijdens de oorlog nooit gezegd: neem Joden in huis. Ze liet ze in de steek’

Bericht door Punisher2021 »

Historica Michal Citroen: ‘Wilhelmina heeft tijdens de oorlog nooit gezegd: neem Joden in huis. Ze liet ze in de steek’
photo_2024-05-04_03-13-16.jpg
Het leed van de Joden die onderdoken tijdens de Tweede Wereldoorlog is ondergesneeuwd, zegt historica Michal Citroen. Ze wil met haar boek Een adres recht doen aan hun ervaringen op zolders en in kippenhokken.

Citroen schreef eerder een boek waarin ze de kille ontvangst van Joodse overlevenden na de Tweede Wereldoorlog in Nederland belichtte. Eenzelfde kritische blik legt ze aan de dag in het boek Een adres, met name als het gaat om de houding van de Nederlandse gezagsdragers: van de landelijke overheid, de politie en burgemeesters, tot en met koningin Wilhelmina.

https://archive.fo/BSskA

Historica Michal Citroen: ‘Wilhelmina heeft tijdens de oorlog nooit gezegd: neem Joden in huis. Ze liet ze in de steek’
Het leed van de Joden die onderdoken tijdens de Tweede Wereldoorlog is ondergesneeuwd, zegt historica Michal Citroen. Ze wil met haar boek Een adres recht doen aan hun ervaringen op zolders en in kippenhokken.
Rianne Oosterom 3 mei 2024, 15:20
Het is een beeld dat historica Michal Citroen (65) niet los­laat. Hoe de Joodse Fifi de Zoete iedere zondag even hoopvol als angstig door een raam op de zolder van een Rotterdamse kerk naar buiten kijkt. Het is oorlog en ze hoopt een glimp op te vangen van haar dochter Hadassah, van wie ze gescheiden is nu de Duitsers alle Joden deporteren.
Het breekt haar op dat ze haar drie dochters niet om zich heen heeft. Fifi is van een vrolijke moeder veranderd in een angstige vrouw die leeft op slaappillen. Op haar onderduikzolder leidt niets haar af van het piekeren over het lot van haar dochters. Alle drie wonen ze ergens anders, vanwege de veiligheid.
Haar jongste, Hadassah, bezoekt op zondag de kerk met haar onderduikfamilie. Die neemt haar iedere week na afloop van de dienst mee naar de pastorietuin. Zogenaamd om de kippen en konijnen die daar scharrelen te bewonderen. Dat haar moeder haar dan gadeslaat en steeds verder instort, dat weet het meisje niet.
Citroen: “Het raakt me elke keer: de ongelofelijke moed en opoffering die Joden toonden door hun kinderen mee te geven aan iemand die zei: ik weet een veilige plek. Terwijl je als ouder zelf niet mee kan. Terwijl alles in je zegt: ik kan het beste zélf voor mijn kind zorgen.”
Advertentie
Michal Citroen studeerde geschiedenis en was lange tijd redacteur van het VPRO-geschiedenisprogramma OVT. In 1999 verscheen haar boek U wordt door niemand verwacht. Nederlandse joden na kampen en onderduik.
De historica, die jarenlang voor het radioprogramma OVT werkte, publiceerde onlangs haar boek Een adres. De geschiedenis van de joodse onderduik. Volgens historicus Jacques Presser was de term adres in de oorlog ‘ietwat magisch geladen’ omdat voor Joden ‘hun simpele lijfsbehoud van het vinden van zulk een adres afhing’.
Citroen schreef eerder een boek waarin ze de kille ontvangst van Joodse overlevenden na de Tweede Wereldoorlog in Nederland belichtte. Eenzelfde kritische blik legt ze aan de dag in het boek Een adres, met name als het gaat om de houding van de Nederlandse gezagsdragers: van de landelijke overheid, de politie en burgemeesters, tot en met koningin Wilhelmina.
Vaak, tijdens die drie jaar dat ze aan het boek werkte, drong zich bij Citroen een gedachte op: wat zou ik doen? Zou ik mijn kinderen aan vreemden meegeven? Hoe zou ik de situatie inschatten? “Ik denk eerlijk gezegd dat ik ze niet los zou durven laten. Ik ben argwanend, maar ben ik argwanend genoeg?”
U bent drie jaar bezig geweest met de Holocaust. Hoe heeft u dat volgehouden?
“Ik ben in een soort roes gekomen. Ik schreef soms tien tot twaalf uur per dag. Omdat ik wilde begrijpen hoe mensen de onderduik beleefd hebben, moest ik alles lezen wat daarover bewaard is gebleven. En dat was, om het zacht uit te drukken, intensief. Tegelijk dacht ik vaak: nu begrijp ik het beter. Dat hield me op de been.
“Ik zie het daarbij als mijn plicht om hierover te schrijven. De kennis van de Holocaust verwatert. Het is toch te erg dat deze verhalen uit brieven en dagboeken, van Joden die echt hebben bestaan, nu door een generatie worden weggezet als mogelijke mythes. Ik vind dat onvoorstelbaar. Deze mensen hebben het recht om gezien te worden.”
Is onderduiken door Joden volgens u onder­belicht gebleven?
“Ik vind van wel. Het is toch raar dat er tachtig jaar na de oorlog geen boek is dat de geschiedenis van de Joodse onderduik in z’n geheel bespreekt. Het idee na de oorlog was: iedereen heeft het erg gehad, en de mensen die terugkeerden uit de kampen hadden het het ergst. Wat onderduikers hadden meegemaakt viel in de ogen van de mensen nog wel mee.
“Onderduiken stond onder aan de hiërarchie van leed. Je had ergens verstopt gezeten, je had eten gekregen, het was daar veilig en je kon de oorlog rustig uitzingen – dus je had geluk gehad. Ja, er zijn natuurlijk mensen die het goed hebben gehad, maar voor heel veel Joden was óók de onderduik traumatisch. Daar is heel lang niet over gepraat.”
Ook uw eigen, Joodse vader zat ondergedoken.
“Het ging op een gegeven moment, na de oorlog, heel slecht met hem. Ik dacht: dat komt omdat mijn moeder is overleden. Tot zijn psychiater zei: hij heeft een concentratiekampsyndroom. Dat is een aandoening waarmee het psychisch lijden van kampoverlevenden werd omschreven. Ik dacht: waar haal je dat vandaan? Ik kon me er zelf weinig bij voorstellen. Het leed van mensen zoals mijn vader, is veel te laat erkend.”
U heeft voor dit boek talloze getuigenissen, interviews en dagboeken doorgespit. Wat viel u op aan de onderduikervaringen van Joden?
“Ik stoor mij altijd aan het bekende liedje: ‘Als de oorlog komt en als ik dan moet schuilen, mag ik dan bij jou’. Het is naïef om te denken dat Joden op zoek naar een adres zomaar aanspraak konden maken op hun vrienden: dat was veel te riskant. De verhoudingen waren in de oorlog ontzettend broos geworden.
“De werkelijkheid van het onderduiken is veel minder rooskleurig dan dit lied. Ons beeld van onderduiken wordt ook bepaald door het verhaal van de familie Frank en het Achterhuis: Duitse vluchtelingen die heel goed voorbereid waren. Die een unieke gelegenheid kregen, als gezin bij elkaar bleven met andere mensen die elkaar goed gezind zijn. Ondanks de vreselijke afloop is dit verhaal atypisch.
“Joden vonden niet zomaar een adres, helaas. Gezinnen werden gescheiden. En ze hadden het er heel vaak ook niet fijn, er waren spanningen en ze waren afhankelijk, er werd misbruik van ze gemaakt, ze leefden in constante angst dat ze gepakt zouden worden, wisten niet hoe het hun geliefden verging.
“Ik moet denken aan een moeder en een zoon die in een veel te kleine ruimte zaten, twee jaar lang. Ze konden niet staan, zelfs niet goed zitten. Toen ze eruit kwamen konden ze niet meer goed bewegen, en alleen maar fluisteren. Of de Joodse onderduikers die duizenden guldens moesten betalen, terwijl de onderduik­gevers gewoon gratis bonnen van het verzet kregen.”
Onderduiken gaf de beste overlevingskansen, maar naar schatting dook één op de zes of zeven Joden onder. Hoe verklaart u dat lage animo?
“Achteraf zou je de geschiedenis in willen schreeuwen: ga onderduiken! Maar die mogelijkheid was er simpelweg niet voor iedereen. Onderduiken betekende dat je relaties moest hebben met niet-Joden, dat hadden veel Joden − die inmiddels geïsoleerd waren in Amsterdam − niet. En dan moest je het nog durven vragen. Zo makkelijk was dat niet, want je liep direct het gevaar om verraden te worden. En vaak had je geld nodig. Er zijn veel voorbeelden van Joden die geld moesten betalen om ergens onderdak te krijgen.
“Georganiseerde hulp aan onderduikers door het verzet kwam pas laat op gang, toen veel Joden al gedeporteerd waren. Lang was er niemand die zei: we regelen het voor je. Dat gebeurde pas in de loop van 1943, toen óók Nederlandse mannen moesten onderduiken, vanwege dreigende tewerkstelling in Duitsland. Dan kun je afvragen: waarom werkt het wel als het om niet-Joden gaat? Maar goed, dat is niet helemaal een eerlijke vraag. Het had er ook mee te maken dat mensen op grotere schaal met de noodzaak om onder te duiken in aanraking kwamen. Het raakte ineens alle gezinnen.”
De Joodse Raad, die bemiddelde tussen de Joden en Duitsers, raadde onderduiken ook af.
“Ja, dat was ook een reden waarom veel Joden ervoor kozen om zich te melden in plaats van onder te duiken. De Joodse Raad waarschuwde: als je gepakt wordt, dreigt strafkamp Mauthausen. Waarvan duidelijk was: daar kom je niet levend uit.
“Daar kwam bij dat veel Joden het idee hadden dat ze naar een werkkamp vertrokken. Wat er gebeurde in Auschwitz of Sobibor wisten ze absoluut niet. Naar een werkkamp vertrekken leek voor veel Joden een veiliger keuze dan Mauthausen riskeren. Want dan was er helemaal niemand meer om voor je kinderen te zorgen.
“Wat ik hiermee duidelijk wil maken: het is echt een mythe dat Joden zich als makke schapen hebben laten afvoeren, zoals wel geïmpliceerd is in het verleden. Joden kónden op dat moment niet goed inschatten wat het beste was. En wie koos voor onderduiken, ging dwars in tegen wat iedereen zei.”
Michal CitroenBeeld Jildiz Kaptein
Hoe beoordeelt u de houding van Nederlanders ten opzichte van Joden die ‘een adres’ zochten?
“Door het wereldberoemde verhaal van Anne Frank, heeft Nederland misschien het imago van onderduik­natie gekregen. Dat is niet helemaal correct. Ja, duizenden kwamen op voor Joden en riskeerden hun leven om hen te helpen. Maar dat de hulp traag op gang kwam, is veelzeggend.
“Toch is het helemaal niet verwonderlijk als je naar de Nederlandse samenleving in de oorlog kijkt: gezagsgetrouwheid speelde een grote rol. De overheid was ­bureaucratisch, formalistisch, afstandelijk − wat dat ­betreft is er weinig veranderd. De regering had het hele ambtenarenapparaat op een presenteerblaadje aan de Duitsers overhandigd. Mensen waren afhankelijk van die autoriteiten. Kéken naar die autoriteiten in een tijd van crisis. Daarom heb ik niet zozeer kritiek op gewone Nederlanders, maar wel op bijvoorbeeld Wilhelmina. Je taak als vorst is toch om het land bij elkaar te houden. Om op te komen voor álle Nederlandse burgers.
“Maar ze heeft in al die toespraken op Radio Oranje geen enkele oproep gedaan om Joden in huis te nemen. Het waren gewoon Nederlandse burgers, hè. En niet pas net − Joden woonden al anderhalve eeuw in Nederland. Ze heeft hen in de steek gelaten. Ik weet dat historici moeten oppassen met wat-als-geschiedenis, maar al had ze er maar één kunnen redden.”
Bedoelt u met dit voorbeeld te zeggen: leiders hadden meer kunnen doen om het goede voorbeeld te geven?
“Ja, op de plekken waar dat wél gebeurde, had dat een groot effect. In Enschede bijvoorbeeld was een ­kleine, geassimileerde Joodse gemeenschap. Toen daar honderd Joodse mannen werden opgepakt en naar Maut­hausen afgevoerd, klonk het: dit nooit meer. De Enschedese Joodse Raad moedigde onderduiken wél aan.
“Bijzonder daarin was de samenwerking met dominee Leendert Overduin. Er werd vanuit de kerken een organisatie opgebouwd om ervoor te zorgen dat de Joden konden onderduiken, wat ook lukte.
“Als je vindt dat je de kwaliteiten hebt om een hoge positie in het bestuur van een land of stad aan te kunnen, moet je daar ook de consequentie van aanvaarden. Namelijk dat het jouw taak is om op te komen voor álle mensen. Je kunt geen groep − in dit geval de Joden − links laten liggen.”
U kon niet meer achterhalen waar uw vader ondergedoken zat in de oorlog. Begrijpt u hem wel beter na het schrijven van dit boek?
“Ik denk vooral: had ik dit boek maar eerder geschreven, dan had ik hem toen al beter begrepen. Hij is alweer twintig jaar geleden overleden. Wat ik gedurende zijn leven deed is misschien wel symptomatisch: ik hield me niet bezig met zijn verhaal, vroeg niet door naar waar hij ondergedoken had gezeten. Dat was misschien té dichtbij.
“Nee, ik richtte me op het verhaal van mijn grootvader, die in een kamp zat. Die na zijn terugkeer in Nederland slecht behandeld werd. Had meer kennis over onderduiken mijn jeugd makkelijker gemaakt? Dat weet ik niet. Maar ik had daardoor wel beter met mijn vaders leed kunnen omgaan.”

https://www.trouw.nl/cultuur-media/hist ... ~ba32f27c/
Afbeelding
Plaats reactie

Terug naar “Huis van Oranje”